Hallo en welkom terug bij de Geschiedenis van de Romeinen. Aflevering 23: Dat is mijn geld.


Twee weken geleden zagen we dat Gaius Lutatius Catulus en Gesco, een ondergeschikte van Hamilcar Barca de vrede van Lutatius overeenkwamen. Carthago had verloren en mocht Sicilië verlaten. De Romeinen gaven Hamilcar de gelegenheid dit ordentelijk te doen. Carthago was verslagen en het had geen nu ze verder nog te blijven trappen terwijl ze op de grond lagen.


Hamilcar zat met een flink leger met met name buitenlandse huurlingen die hij de wereld had beloofd voor zodra Carthago had gewonnen. Hij liet een ondergeschikte iets bedenken om ze van het eiland af te krijgen. De taak was aan dezelfde Gesco die ook de vrede had onderhandeld. Hamilcar en Gesco hadden in de gaten dat de torenhoge financiële verplichtingen die ze waren aangegaan met de Romeinen betekenden dat er niet veel geld zou zijn. Het plan dat Gesco bedacht was dan ook om het leger van 20.000 man in kleine groepjes te delen en die groepjes dan één voor één de overtocht naar Noord-Afrika te laten wagen. Daar zouden de autoriteiten de kleine en ongevaarlijke groepjes kunnen betalen en konden ze weer naar huis voordat de volgende groep aan zou komen. Dit zorgde ervoor dat de Carthagers meer tijd hadden om het geld bij elkaar te krijgen dan wanneer het hele leger tegelijk voor geld kwam.


Wat Gesco niet wist, was dat men daar in Carthago anders over dacht. De herstelbetalingen betekenden dat iedereen moest inleveren. Besloten werd de huurlingen niet te betalen voordat ze er allemaal waren. Vervolgens zouden ze te horen krijgen dat het allemaal toch wat minder zou zijn dan ze hadden gehoopt en als het goed was, gingen de huurlingen daarmee akkoord en gingen ze terug naar hun thuislanden. Dit idee kwam van Hanno de Grote en het wordt me met de dag onduidelijker hoe die man aan zijn bijnaam is gekomen.


De eerste groepjes huurlingen in Noord-Afrika begonnen problemen te veroorzaken, omdat ze vonden dat het wat lang duurde allemaal. Daarom besloot de senaat de troepen te legeren in de stad Sicca en niet in Carthago zelf. In Sicca mochten ze met hun families genieten van hun welverdiende rust terwijl ze wachtten tot de Carthagers hen het geld zouden geven waar ze de afgelopen jaren hun levens voor op het spel hadden gezet. Hanno kwam even later met het nieuws. Omdat hij onmogelijk alle talen van de soldaten kon spreken, sprak hij de aanvoerders van de verschillende groepen aan en liet hen de boodschap overdragen. Dit ging niet allemaal goed, want vertalingen bleken niet allemaal al te letterlijk te zijn. Polybius stelt dat dit deels door onwetendheid was en deels omdat de leiders de boodschap verdraaiden. Eén deel van de boodschap kwam wel aan: jullie krijgen niet wat we je beloofd hebben. Dit boodschap was niet populair.


De soldaten weigerden nog met Hanno te onderhandelen en trokken massaal richting de hoofdstad. Hierdoor bleken de Carthagers nog ergens geld te hebben gevonden. Dat ging naar de huurlingen. Die begonnen steeds meer te eisen, want ze hadden door dat dat ging werken. Dagelijks kwamen ze met weer nieuwe dingen die ze nodig hadden. Paarden, geld, meer geld en nog meer geld waren de eisen en Carthago ging daarin mee, want iedereen wist dat de reden dat ze huurlingen hadden, was dat ze nauwelijks een eigen leger hadden.


Alleen, met Hanno wilden ze niks meer te maken hebben. Ze wilden iemand die wist wat ze allemaal hadden moeten doen om hier überhaupt nog te kunnen staan. Hamilcar vertrouwden ze niet meer nadat hij ze al die rijkdom had beloofd en daar niets van waar maakte. Daarom eisten ze dat Gesco namens de Carthagers zou onderhandelen over de beloning. Gesco, die populair was bij de huurlingen, kwam opdraven van Sicilië en sprak de verschillende groepen één voor één aan op hun gedrag en vroeg hen genoegen te nemen met het laatste bod. Tenslotte begon hij met de uitbetalingen en het naar huis sturen van de verschillende groepen.


Onder de huurlingen was een ontsnapte Campanische slaaf, Spendius. Hij had grote moed getoond in de oorlog tegen zijn oude meester en had een indrukwekkende gestalte. Hij wist dat hij naar Romeins recht zou worden gemarteld en geëxecuteerd als hij teruggestuurd zou worden, met of zonder grote rijkdommen. Om dat te voorkomen besloot hij volgens Polybius de boel te laten escaleren door een gebruik te maken van de politieke situatie. Het huurlingenleger bestond uit Spanjaarden, Grieken, mensen van de Balearen, mensen uit Italië zoals hij, maar het grootste deel waren Lybiërs uit het achterland van Carthago. De afgelopen tijd was een zware tijd voor hen en toen Regulus in Afrika zat, waren er Lybische opstanden die keihard waren neergeslagen. De oorlog zorgde er bovendien voor dat Carthago ze meer en meer belasting oplegden en meer en meer manschappen eiste.


Spendius sprak de Lybiërs daarom aan en zei dat zij de wraak van de Carthagers helemaal alleen zouden moeten dragen als ze alle anderen met een zak geld naar huis hadden gestuurd. Nu is de tijd voor oorlog. Spendius kreeg meeval van een Lybiër genaamd Mathos. Een vergadering werd bij elkaar geroepen waarin Spendius en Mathos de richting aangaven. Iedereen die iets wilde zeggen werd meteen gestenigd, ongeacht zijn mening. Mathos en Spendius werden aangesteld als generaals voor de oorlog. Gesco, die probeerde de huurlingen op andere gedachten te brengen, werd samen met een aantal andere Carthagers gevangengenomen. Mathos stuurde mensen naar de verschillende Lybische gemeenschappen om hen mee te laten doen. De meeste gemeenschappen deden dat.


Carthago zat met een groot probleem met zoveel muitende huurlingen. De reden waarom Carthago überhaupt met huurlingen vocht was omdat het burgerleger gewoon niet groot en sterk genoeg was om de vijanden die ze hadden te bevechten. Er was dus ook geen leger dat in de buurt kwam van de grootte van dat van de rebellen. Gesco wist dit en daarom stuurde hij de troepen in kleine groepjes naar Carthago. De Carthagers lieten ze wachten. Toen de huurlingen naar Sicca gingen, kregen ze hun families en hun spullen mee, dus Carthago had ook geen manier om hun familie en spullen te gebruiken aan de onderhandelingstafel.


Terwijl de Carthagers probeerden met haastig gerekruteerde burgers en andere huurlingen wat troepen bij elkaar te schrapen, had Mathos 70.000 troepen waarmee hij steden die niet meededen belegerde. De Carthagers stelden Hanno aan als generaal om de opstand neer te slaan, maar die kreeg niet veel voor elkaar. Daarom keken de Carthagers naar hun beste generaal: Hamilcar. Hij kreeg de beschikking over alle troepen die ze konden vinden en werd naar Noord-Afrika geroepen.


Wat volgde was een oorlog met daden van ongekende wreedheid aan beide zijden, waarin Hamilcar wel stappen wist te maken. Mathos en Spendius waren leiders, maar geen generaals en Hamilcar wist ze keer op keer te slim af te zijn. Ook op diplomatiek vlak bereikte hij dat een Numidische leider Navaras overliep en hem zijn leger aanbood. Hiermee had Hamilcar voldoende om een slag te slaan. Hij versloeg Spendius en stelde de vijanden voor een keuze. Ze konden zich weer bij het Carthaagse leger voegen of ze konden maken dat ze wegkwamen. Als ze Carthago met rust lieten, zou Carthago hen ook met rust laten, maar als ze vervelend werden, zouden ze gestraft worden.


Spendius en Mathos zagen in dat de mildheid van Hamilcar hen de wind uit de zeilen zou halen, dus besloten ze alles op alles te zetten. Er was geen ruimte voor vrede. Gesco, de Carthager die ze zelf hadden uitgekozen omdat ze hem vertrouwden, kreeg de volle laag. Van hem en de andere Carthagers die gevangengenomen waren werden ledematen afgehakt en zij werden in een greppel gegooid waar ze konden doodbloeden. De boel begon dus verder en verder uit de hand te lopen. Volgens Polybius was deze opstand de meest wrede oorlog ooit. Carthago stuurde gezanten op de lichamen van Gesco en de anderen op te vragen, maar zij kregen te horen dat dat niet zou gebeuren en dat de volgende gezant hetzelfde lot zou wachten. Vervolgens spraken ze onderling af dat ze alle Carthagers die ze tegenkwamen zoude martelen en doden.


Wat de Carthagers daartegen in te brengen was, had te maken met olifanten en krijgsgevangenen. Een tweede Carthaagse generaal, Hannibal, gooide olie op het vuur toen hij Spendius gevangen nam. Spendius werd, samen met een aantal anderen, voor de muren van Tunis en voor de ogen van zijn medestanders gekruisigd. Mathos reageerde daarop door kort later Hannibal's kamp aan te vallen en de leider aan hetzelfde kruis te nagelen.


De oorlog begon wel in Carthaags voordeel te keren, vooral door de kunde van Hamilcar. De Romeinen en Syracusanen steunden de Carthagers na een conflictje over de status van een aantal kooplieden uit Italië die gevangengenomen waren omdat ze de rebellen bevoorraadden. Rome stuurde gezanten en die kregen de kooplieden mee. In Afrika werden nog een aantal rebellensteden belegerd en ingenomen voor de rust terugkeerde.


De oorlog bleef niet beperkt tot Noord-Afrika, want ook op Sardinië begonnen huurlingen ellende aan te richten. Ze doodden hun commandanten en begonnen de bevolking aan te vallen Carthago stuurde... huurlingen om er wat aan te doen, maar die... doodden hun commandanten en begonnen de bevolking aan te vallen. Ook probeerden ze een bondgenootschap met de Romeinen aan te gaan. Dat was de Mamertijnen destijds ook zo goed uitgekomen. Rome weigerde, waardoor de banden met Carthago versterkt werden, maar ze deden verder niets op het eiland..


Na een aantal jaar werden de huurlingen verslagen door de locale bevolking en werden ze van het eiland af getrapt. Ze zochten hun heil bij de Romeinen die reageerden en Sardinië innamen. Toen Carthago gezanten naar Rome stuurde, kregen ze te horen dat Sardinië nu Romeins was. Mochten de Carthagers daar wat aan willen doen, dan was het oorlog. Rome duwde Carthago vervolgens nog eens een betaling van 1200 talenten door de strot. Polybius walgt van dit onrecht. En het zorgde voor bitterheid bij de Carthagers, hetgeen niet onbelangrijk blijkt in de komende afleveringen.


Carthago had een directe bedreiging voor haar voortbestaan overleefd, zij het met heel veel bloedvergieten. Uiteindelijk kostte het geintje veel meer dan wat de huurlingen eisten en het was door het mismanagement van de troepenbetaling dat de Noord-Afrikanen zichzelf zoveel ellende op de hals hadden gehaald. Over twee weken zien we hoe de Carthagers proberen de boel weer een beetje op te bouwen, maar nu keren we terug naar de Romeinen.


De langdurige Eerste Punische Oorlog ging ook bij de Romeinen niet in de koude kleren zitten. Over twee weken zien we dat de Romeinen hun grip op Italië proberen te versterken. Vandaag richten we onze blik op het Oosten, naar de andere kant van de Adriatische Zee. Deze zee is eigenlijk altijd al de scheidingslijn tussen Oost en West geweest. Grieken staken haar wel over, maar nooit op hele grote schaal en zoals we hebben gezien, bestonde Griekse steden als Tarentum en Syracuse los van de daadwerkelijke Griekse wereld aan de overkant.


Ten Noorden van Griekenland lag in die tijd ook al de Balkan. Een belangrijke macht daar was Illyrië, geleid door de koning Agron. Hij werd door een bevriende koning ingezet om een beleg van een stad door het Aetolisch Verbond te beëindigen. De Aetoliërs waren volgens Polybius al bezig met de vraag wie de eer en de buit zou krijgen voor de overwinning die op hangen was. Dit omdat er verkiezingen aan kwamen en de Aetoliërs geen zin hadden in Regulus-taferelen. Besloten werd dat dit de generaal die

het conflict afrondde de buit zou krijgen, sámen met zijn voorganger.


Je ziet het al aankomen, Agron kwam aan met zijn troepen en versloeg de Aetoliërs. Als gemeen geintje liet hij inscripties op schilden aanbrengen. De overwinning die Agron behaalde, die was op de legeraanvoerder van de Aetoliërs én de kandidaten voor die taak voor de volgende termijn. De ironie. Agron zelf werd ernstig ziek tijdens het vieren van de overwinning en stierf in het najaar van 231. Zijn weduwe, Teuta, volgde hem op. Polybius zag met terugwerkende kracht al aankomen dat dit niet goed kon gaan. Volgens hem had Teuta een typisch vrouwenprobleem: ze was kortzichtig.


De kortzichtigheid van de nieuwe koningin uitte zich in haar toestemming aan piraten en ander gespuis om de regio te plunderen. Illyrië is een kuststrook en keek altijd al naar de zee voor de bron van rijkdom en had buren die hun belangrijke steden en legers landinwaarts hadden liggen, maar wel leuke dingen aan de kust om te plunderen. Dit ging prima en de rijkdommen stromen het koninkrijk en de Griekse markten binnen. Probleem waas Teuta niet over nagedacht had, was dat ook Rome handelsbelangen had in de regio. In de stad kwamen steeds meer klachten van kooplieden dat ze weer aangevallen waren door piraten. Soms werden schepen leeggehaald, soms erger.


Aanvankelijk bemoeide Rome zich niet met de klachten, maar met de jaren werd het steeds erger, tot Rome een delegatie onder Gaius en Lucius Coruncanius naar Teuta stuurt om te zorgen dat het afgelopen is. Teuta reageerde door te stellen dat ze ervoor zou zorgen dat ze de Illyrische staat kon opdragen te stoppen met dergelijke activiteiten, maar dat het niet gebruikelijk is dat de Illyrische monarch zich bemoeit met de criminele activiteiten van individuen. Eén van de leden van de delegatie ging daar tegenin en stelde dat de Romeinen een bijzonder goeie traditie hebben, namelijk het bestraffen van slecht gedrag en het beschermen van de slachtoffers daarvan. De goden zouden hem wel helpen ervoor te zorgen dat de gebruiken van de koningen van Illyrië zullen veranderen. Teuta liet, in haar opperste vrouwelijke kortzichtigheid en verblind door woede om de beledigingen, deze gezant even later doden op zijn schip. Toen het nieuws hiervan in Rome aankwam, was het oorlog.


De oorlog zelf was niet bijzonder boeiend. Rome stuurt de consuls Gnaeus Fulvius en Lucius Postumius met een leger dat voor de gelegenheid fungeerde als stoomwals. Na een aantal verpletterende nederlagen en nadat Fulvius alweer naar huis was, stuurt Teuta gezanten naar Postumius om vrede te tekenen. Deze vrede hield in dat de Illyriërs een grote som geld aan de Romeinen moesten betalen als herstelbetalingen, dat ze het grootste deel van hun grondgebied moesten afstaan aan een Illyrische leider die op de hand van de Romeinen was en dat ze nooit meer dan twee galleien voorbij Lissus mochten leiden. Die galleien mochten dan ook nog eens niet bewapend zijn.


Dit laatste was belangrijk voor de Grieken, die de laatste jaren nogal wat te verduren hadden tegen Teuta en haar piraten. Dit geeft dan ook gelijk het belang van dit conflict aan. Het bracht de Romeinen in een vriendschappelijk contact met de Grieken aan de andere kant van de Adriatische Zee. Postumius, de consul die de vrede tekende, stuurde delegaties naar de Grieken om uit te leggen wat precies de bedoeling was met al die Romeinen in de regio. Ze waren er om hun mensen te beschermen en nu de dreiging weg was, vertrokken ze ook weer. Ik ruil daarvoor werden de gezanten met alle égards ontvangen bij de Grieken. De stad Korinthe ging zelfs zo ver om de Romeinen als gelijken uit te nodigen deel te nemen aan de Isthmische spelen. Rome had een voet tussen de deur.


Over twee weken zien we dat de Romeinen in Italië te kampen krijgen met een waardigere vijand dan de Illyriërs. De Carthagers besluiten dat het misschien toch niet verstandig is om alle eieren in één mandje te bewaren en trekken naar Spanje, waar Hamilcar zijn nog niet beruchte zoon Hannibal mee naartoe neemt.